Sentences with HUIS
Check out our example sentences below to help you understand the context.Sentences
1
"Ik woon in een groot huis. (I live in a big house.)"
2
"Het huis heeft vier slaapkamers. (The house has four bedrooms.)"
3
"Ons huis is rood geschilderd. (Our house is painted red.)"
4
"De buren zijn lawaaierig, maar ik houd van mijn huis. (The neighbors are noisy, but I love my house.)"
5
"We hebben een tuin achter ons huis. (We have a garden behind our house.)"
6
"Het huis ligt aan het einde van de straat. (The house is located at the end of the street.)"
7
"Ons nieuwe huis heeft een zwembad. (Our new house has a swimming pool.)"
8
"Wie heeft het huis schoongemaakt? (Who cleaned the house?)"
9
"Het dak van ons huis is lek. (The roof of our house is leaking.)"
10
"Het huis staat te koop. (The house is for sale.)"
11
"Ons huis is oud, maar gezellig. (Our house is old but cozy.)"
12
"We hebben net ons huis gerenoveerd. (We just renovated our house.)"
13
"Er is een kapotte ruit in ons huis. (There is a broken window in our house.)"
14
"Het huis ligt dicht bij het strand. (The house is close to the beach.)"
15
"We hebben een mooie veranda aan de voorkant van ons huis. (We have a beautiful porch in front of our house.)"
1
"Het huis is groot en ruim."
2
"Mijn vriendin heeft een nieuw huis gekocht."
3
"We hebben gisterenavond een feestje gehad in mijn huis."
4
"Dit huis heeft een prachtige tuin."
5
"Na een lange dag werk, is het fijn om naar huis te gaan."
6
"Er is een brand uitgebroken in het huis van mijn buurman."
7
"Het oude huis is gerenoveerd en ziet er nu schitterend uit."
8
"De architect ontwierp een modern huis met veel glas."
9
"Het verlaten huis aan het einde van de straat is nu een spookhuis."